Personen

Gerard van Spaendonck (23-3-1746 tot 11-5-1822)

Gerard was de oudste zoon van Joannes Antonius van Spaendonck en Theresia Couwenberg(h). Hij werd bij zijn doopsel genoemd naar zijn grootvader van moederszijde Gerard Cornelis Cauwenberg(h). Geruime tijd bleef Gerard enig kind; pas in 1750 kreeg hij een zusje Helena, in 1755 gevolgd door Jan Anthonie Sebastiaan, daarna Cornelis, wiens voornaam ook van opa Cauwenberg afkomstig kan zijn (1756), en tenslotte Maria Elisabeth (1760). Aanvankelijk is Gerard waarschijnlijk bij zijn vader, de rentmeester, in de leer gegaan om een administratieve vaardigheid te verwerven.  Maar blijkbaar trok zijn passie voor tekenen en schilderen hem toch sterk aan, zodat zijn ouders besloten hem -18 jaar oud - in de leer te doen bij Willem Jacob Herreyns (1743-1827) te Antwerpen, waarbij niet uitgesloten mag worden, dat in feite diens vader Jacob III Herreyns de leermeester van Gerard was.

Omdat het atelier van de familie Herreyns zich veel met interieurschilderkunst bezig hield, kon Gerard zijn talenten ontwikkelen bij de decoratie van schoorsteenstukken, bovendeurstukken, behangsels, meubelen en dergelijke, waarbij veel bloemcomposities toegepast werden. Maar Gerard wilde zijn vleugels verder uitslaan. Na een kort verblijf in Breda  vertrok hij In 1769 23 jaar oud naar Parijs. Gérard heeft zich waarschijn-lijk verder bekwaamd aan de school, die door Jean Baptiste Bachelier in 1765 gesticht was. Gerard ontwikkelt zich hier tot een vaardig schilder van doosdeksels, snuifdozen en dergelijke, die door de kunstzinnige uitvoering en dank zij de heersende mode  zeer gewilde kunstvoorwerpen voor adel en welgestelden waren.

























Links: zelfportret van Gerard van Spaendonck op jeugdige leeftijd. Omstreeks 1770. Gerard is dan ± 24 jaar. Rechts: Nicolas Antoine Taunay (1758-1830): Portret van Gerard van Spaendonck op ± 68-jarige leeftijd. Olieverf op doek 52x42cm. Datering door Magriet van Boven aan de hand van een brief van Gerard aan zijn familie d.d. 22 augustus 1822, waarin hij mededeelt, dat hij zelf nogal wat aan het schilderij heeft gedokterd tot het hem beviel.


Bovendien heeft hij de belangstelling van Claude  Henri Watelet (1718-1786) gewekt, die als gefortuneerde kunstminnaar met zijn netwerk van invloedrijke vrienden ook in hofkringen Gérard de helpende hand biedt. Het resultaat daarvan zou kunnen zijn, dat in 1774  door koning Louis XIV een "brevet" ondertekent, waarin hij Gerard benoemt tot "Peintre du Roi en mignature". In deze capaciteit gaat deze zich wijden aan  de collectie van de "vélins du roi". Deze omvangrijke en schitterende collectie - ook wel bekend onder de naam "Theatrum Florea"- was ondergebracht in de gebouwen van de Jardin du Roi, waar ook Gerard onderdak vond, toen zijn voorgangster Magdeleine  Basseporte in 1780 op 80-jarige leeftijd overleed. Die opvolging was al veel eerder geregeld, namelijk bij decreet van 1 juli 1774.

Het oudste bekende bloemstukschilderij van Gerard dateert van 1773. In dit genre blijkt hij een grootmeester. In 1781 werd hij toegelaten als lid van de Académie Royale des Beaux Arts, hetgeen neerkwam op een officieel kwaliteits-keurmerk, wat hem ook toegang verschafte tot de  Parijse Salon, die eenmaal per twee jaar in het Louvre gehouden werd. Tot 1796 nam Gerard aan alle salons deel door inzending van 2 tot 4 werken. In 1788 werd hij benoemd tot Conseiller van de Académie. Daarbij behoort welhaast een koninklijke onderscheiding: in 1784 werd Gerard benoemd tot "Chevallier de l' Ordre Royal".

De Franse revolutie in 1789 maakte een einde aan de maatschappij, waarin de talenten van Gerard tot ontplooiing waren gekomen. Zijn betrekkingen met hofkringen en hoge adel hadden - naar het lijkt - gemakkelijk tot een dood-vonnis kunnen leiden, maar Gerard ontspringt aan de dans om de guillotine!  Hij zou van een wisse dood gered zijn door zijn vriend de revolutionaire schilder Louis David (1748-1825), die bevriend was met Robbespierre. Samen met David was hij daarna betrokken bij het opstellen van een nieuw reglement voor het "Institut de France", de opvolger van de Académie Royale. Van zelfsprekend wordt hij Membre de l'Institut. De "Jardin du Roi" werd de "Jardin des Plantes", die een onderdeel vormde van het Museum National de l'Histoire Naturelle en Gerard werd in op 10 juni 1793 aangesteld tot bestuurder met de titel "Professeur d'Iconografie naturelle" waarmede een leeropdracht voor botanisch schilderen werd aangeduid: "l'art de dessiner ou de peindre toutes les productions de la nature". De inspiratie van Gerard verschuift in die tijd van een vooral artistieke naar een didactisch wetenschappelijke. Dat blijkt enerzijds uit het feit, dat hij na 1796 geen werk meer naar de Salon heeft gezonden. Anderzijds uit de publicatie rond 1800 van reeks stippelgravures "Fleurs dessinées d'après nature; Recueil utile aux Amateurs, aux jeunes Artistes, aux Élèves des Écoles centrales et aux Dessinateurs des Manufactures" (Map ten gebruike van liefhebbers, jonge kunstenaars, leerlingen van centrale scholen en dessinateurs van manufacturen)

Het betreft 24 gravures in 6 cahier van elk 4, vervaardigd  door gerenomeerde Parijse graveurs naar aquarellen van de hand van Gerard. Le Grand nam het leeuwendeel van de gravures voor zijn rekening. J. Godefroy (nr.6), A.L.X. Chaponnier (nr.10), Carrée (nr.14) en L.C. Ruotte (nr.23) elk één, terwijl een gravure (nr.21) niet gesigneerd is. Er bestaan twee uitvoeringen, gedrukt in zwart-wit en in kleur. Platen uit deze serie kregen in origineel maar ook als nadruk een ruime verspreiding met name in de familie van Spaendonck. Het zijn door deskundigen zeer hoog aan-geschreven botanische gravures.

Zijn levensjaren in de negentiende eeuw zijn door Gerard vooral gewijd aan opleiding van jonge kunstenaars waaronder vele die later een grote naam verwierven. In dit verband moet op de eerste plaats genoemd worden Pière-Joseph Redouté, die de opvolger van Gerard als schilder van de Vélins verbonden aan het Museum. De vergelijking van beider kwaliteiten heeft tot heftige discussies en meningsverschillen geleid. Ook de Belgische bloemen-schilder Jan Frans van Dael behoorde ertoe. Een bijzondere plaats nam in de oud stadgenote Henriëtte Geertruida Knip, terwijl ook haar broerJosephus A. Knip de lessen zou hebben gevolgd. Een leerlinge en uitgesproken bewonderaarster was de Markiezin van Grollier, wier enthousiasme ook door haar toenemende blindheid niet werd gesmoord.

Ook tijdens het "Empire" vielen Gerard nog bijzondere eerbewijzen ten deel: In 1804 werd hij - als een der eersten - door keizer Napoleon begiftigd met het Légion d'Honneur. Enkele jaren later - in 1808 zou de Keizer hem de grafelijke titel hebben verleend: Comte van Spaendonck. Gerard overleed onverwacht op 11 mei 1822 op 75-jarige leeftijd. Hij werd begraven op het kerkhof Pere Lachaise te Parijs. In een openbare zitting van de Académie des Beaux Arts op 5 oktober 1822 werd door de heer Quatremère de Quincy, de sécrétaire perpétuelle van de Académie een lofrede, "une éloge historique", uitgesproken.
























Links: Miniatuurbloemstilleven op schilpad doos. Door het Noordbrabants Museum in 1999 verworven. De doos is door Gerard ("Van Spaendonck lui-même") ten geschenke gegeven aan een zekere heer Macque. Dat blijkt uit een brief van diens kleinzoon van 1 januari 1858 aan een niet met name genoemde graaf. Rechts: G. Van Spaendonck: Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781. Collectie Noordbrabants Museum.Voor meer schilderstukken van Gerard